[Gewigtig]
GEWIGTIG, bijv. n. en bijw., gewigtiger, gewigtigst. Dat zijn gewigt heeft; doch hiervoor gebruikt men, liefst, wigtig. In den schertsenden stijl zegt men van eenen lijvigen karel: dat is een gewigtig mensch. Anders is het, bij overdragt, zoo veel als belangrijk: ik heb eene gewigtige zaak onder handen. Hij is een gewigtig mensch, heet ook zooveel als, hij is van eene groote en beproefde waarde. Van hier gewigtigheid. Zie ig.