Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Gewest] GEWEST, z.n., o., van het gewest; meerv. gewesten. Oord, landstreek: de zeven vrije gewesten. De gewesten van eindeloos heil, de hemel. Zamenstell.: luchtgewest, wingewest. Vorige Volgende