[Gestalte]
GESTALTE, z.n., vr., der, of van de gestalte; meerv. gestalten. De gansche buitenste omtrek van iets, zoo als het voor onze oogen gesteld is, de gedaante. Eene vrouw van eene schoone, innemende gestalte. De hoedanigheid van iets: de gestalte des lands - de gestalte eener zaak. De lengte van een ligchaam: hij was maar van eene kleine gestalte. Gesteldheid des gemoeds: hij verkeert in eene aangename gestalte; in eenen godgeleerden zin. Van hier gestaltenis. Zamenst. gestaltewisseling.