[Gestadig]
GESTADIG, bijv. n. en bijw., gestadiger, gestadigst. waarin weinige verandering is. Het is gestadig weer. - Eene gestadige markt, wanneer de prijzen niet veel rijzen of dalen. Eene gestadige, bestendige, rust. Telkens, gedurig: hij is gestadig aan den arbeid - hij komt gestadig weder. Van hier gestadigheid, gestadiglijk. Het is voor gestandig, van standen, nu staan. Zie ig.