[Geschreeuw]
GESCHREEUW, z.n., o., des geschreeuws, of van het geschreeuw; zonder meerv. Een luid geroep. Geschreeuw aanheffen - luid geschreeuw - hard geschreeuw. Daar van maakt men groot geschreeuw, men prijst, of laakt, het geweldig. Veel geschreeuw, maar weinig wol, een spreekwoord, wanneer men iets breed uitmeet, zonder veel vrucht er van te genieten. Zamenstell.: veldgeschreeuw, vreugdegeschreeuw. Zie schreeuwen.