[Gescheept]
GESCHEEPT, verl., deelw., van schepen, dat is inschepen, in een schip laden. De goederen waren pas gescheept, of het vaartuig zonk. Ik ben met dien jongen gescheept - liever opgescheept, hij is mij zeer tot last, ik raak hem niet gemakkelijk kwijt; in de volkstaal. - Die met den duivel gescheept is, moet met hem over, is een spreekwoord, in eenen vertrouwlijken stijl, gebruikelijk, van iemand, die met de luimen van een boosaardig mensch geduld moet oefenen.