Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |
er gerust op aan, in het gemeene leven - ga maar gerust toe - ik ben gerust in die zaak. Een geweten, dat ons geene verwijting doet, is een gerust geweten. Eene geruste woonplaats is eene veilige woonplaats. Die op rust en gemak gezet is: geruste wijven; in den bijbelstijl. Iemand gerust stellen, hem alle vrees benemen - zich gerust houden. Oul. was ook gerustig en gerustigheid in gebruik. Van hier gerustheid, stilte, vreedzaamheid, vrede, gerustlijk, gerustelijk. Zamenst. geruststelling. |
|