[Gerijflijk]
GERIJFLIJK (gerijffelijk), bijv. n. en bijw., gerijflijker, gerijflijkst. Ook gerijfzaam, dat minder in gebruik is. Gedienstig: een gerijflijk man. - Een gerijflijk meisje; een zacht woord, voor eene onkuische. - Spieg., Halma en anderen bezigen het ook voor iets, waarvan men zich met gemak bedienen kan: ik woon in een gerijflijk huis. Van hier gerijflijkheid. Zie lijk.