[Gerfkamer]
GERFKAMER (naar den geld. tongval, garfkamer, bij Kil. gaerwkamer), z.n., vr., der, of van de gerfkamer; meerv. gerfkamers. In Gelderland vindt men nog, meest overal, zulke, aan het koor der kerken, aangebouwde zijvertrekken, die eertijds gediend hebben, tot kleederkamers voor de priesters, waar zij zich, met de gewijdde koorkleederen, versierden, en, daaruit, naar het altaar traden. Bij de Engelschen heet garb een kleed, en sich gärben komt, in oude tijden, in het hoogd. voor, beduidende zich opsmukken, aankleeden; en bij Kil. is gaerwen praeparare.