[Gereide]
GEREIDE, gerei, z.n., o., des gereides, of van het gereide, gerei. Het meerv. is niet in gebruik. In het dagelijksche leven, allerlei gereedschap, alles wat men noodig heeft, om iets te verrigten. Van hier keukengerei, schrijfgerei, enz. In sommige oorden van Nederland wordt het gebezigd, voor het zadeltuig eens paards; en nog algemeener, voor alles, dat men voor een paard noodig heeft; al het lederen tuig. Het woord zal afstammen van gereiden, gereeden, klaar maken, opschikken, bij Kiliaan nog overig.