Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Gepeupel] GEPEUPEL, z.n., o., des gepeupels, of van het gepeupel; zonder meerv. Het gemeene volk: een dom gepeupel, dat gaet recht of kreupel. Vondel. Van het fr. peuple, lat. populus, het volk. Vorige Volgende