[Genoegzaam]
GENOEGZAAM, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Genoeg, toereikende: ik heb een genoegzaam getal boomen, op die plaats, laten planten. - Die man is genoegzaam gewaarschouwd. Bijkans geheel: de spijs was genoegzaam bedorven. Van hier genoegzaamheid. Zie zaam.