Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Genet] GENET, z.n., o., des genets, of van het genet; meerv. genetten. Eene kleine soort van spaansche paarden, zeer vlug ter been. Bij Kil. ghennette, jannette. Het paart, dat met briessen het spaansch genet uittart. Vondel. Vorige Volgende