lijke vorsten genade: uwe genade geve mij dat; gelijk ook de kruipende laagheid koningen en andere vorsten, en Landheeren den vleinaam van genade schonk. In de taal van den Bijbel heeft het woord genade onderscheidene beteekenissen. Zie hier eenigen. De Goedheid van God, voor zoo ver die in de zending van J. Christus blijkbaar is. Uijt genade zijt gij salig geworden. De leer van het nieuwe verbond: laat ons de genade vast houden! Toegenegenheid: zij hadden genade bij het gantsche volck. Aangename nuttigheid: op dat sij genade geve dien, diese hooren. Zamenst: genadebrief, genadebrood, genaderijk, vol genade.
Genade, hoogd. Gnade, Kero gnada, Otfrid. ginada, Willeram. gnada, zwab. genaude, deen. naade, zweed. nad. Het stamt misschien af van na, nader, naderen, neden, beneden, neigen. In Duitschl. sprak men oudtijds: die sonne geht zu Gnaden, de zon gaat naar beneden, gaat onder.