[Gemoedig]
GEMOEDIG, bijv. n. en bijw., gemoediger, gemoedigst. Vreedzaam, zachtmoedig. Hij laat zich gemoedig behandelen. Die naar zijn geweten te werk gaat: een gemoedig mensch; hiervoor spreekt en schrijft men verkeerd gemoedigd, hetwelk van het werkw. moedigen afkomt, en eenen geheel anderen zin heeft, zoo veel als aangemoedigd: de koning, hierdoor gemoedigd zijnde, herstelde enz. Bij Kiliaan vindt men ook ghemoedigh leder, dat zacht en buigzaam is, waarvoor men, in de gemeenzame verkeering, ook gemoeg zegt. Zie ig.