[Gemaal]
GEMAAL, z.n., o., des gemaals, of van het gemaal; zonder meerv. Alles, wat gemalen wordt. De belasting op het gemaal. Ook voor de belasting zelve: het kantoor van het gemaal. In de lage straattaal is gemaal ook een vervelend, lastig gedruisch: wat zal dat gemaal? Gemaal had, oudtijds, ook de beteekenis van eene schilderij; van malen, schilderen.