[Gemaakt]
GEMAAKT, verl. deelw., van maken. Voltooid: een gemaakt kleed. Wel gemaakt, schoon: dat is een wel gemaakt manspersoon. Geveinsd: zij vertoonde eene gemaakte droefheid. Gedwongen, onnatuurlijk: eene gemaakte houding. - Dat staat gemaakt. - Eene gemaakte mouw, een voorwendsel, in de gemeenzame verkeering. In den zin van gedwongen, onnatuurlijk, duldt het ook trappen van vergrooting. Van hier gemaaktheid: hij doet het zonder kunst, of gemaaktheid.