een groote beker, welken hij, elders, taecke, stoop, noemt,
Gelt, hoogd. gelt. In het deens. is gold, zweed. gall boheem. galowa, onvruchtbaar, ijsl. argalli, dierte in leeftogt. Adel. leidt het af van galle, dat in IJsl. mangel, gebrek beduidt. Van dit woord is een werkw. gelten, bij Kil. nog overig, voor lubben, in het hoogd. geltzen, deen. gilde, zweed. gälla, eng. to geld. Misschien behoort γαλλος, gallus, een ontmande priester van de heidensche godin Cybele, hier ook heen. Hooft heeft gegelte koe.