Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Gelofte] GELOFTE, z.n., vr., der, of van de gelofte; meerv. geloften. Eene vrijwillige verbindtenis van zich zelven; eene belofte aan God. Zijne geloften volbrengen, betalen - breken, niet nakomen. - Eene gelofte van vrijwillige armoede doen. Vorige Volgende