[Gelegen]
GELEGEN, verl. deelw. van liggen. Ik heb op eene bank gelegen. - Mijne vrouw heeft in de kraam gelegen. - Gelegen zijn, liggen: Leeuwaarden is in Friesland gelegen. Er is aan die zaak veel gelegen. Zie aangelegen. Hoe is de zaak hier gelegen, hoe staat het met dezelve? Gelegen, behoorlijk: ik heb geenen gelegenen tijd, om aan u te schrijven. Gelegen komen, schikken: wanneer komt het u gelegen, mij een bezoek te geven? Zie liggen.