Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] [Geklapper] GEKLAPPER, z.n., o., des geklappers, of van het geklapper; zonder meerv. Het klapperen, zijnde het voorddur. werkw. van klappen. Van de wieken der vogelen - van eene deur, enz. Vorige Volgende