[Geer]
GEER, z.n., vr., der, of van de geer; meerv. geeren. Eene strook linnen, schuins gesneden, aan een hemd, enz. om het van onderen wijder te krijgen. Ook een stuk schuins gesneden doek, om scheepszeilen breeder aan het eene einde te hebben. Het eng. gore schijnt hetzelfde woord te zijn.