[Gedommel]
GEDOMMEL, (gehommel) z.n., o., des gedommels, of van het gedommel; zonder meerv. Het dommelen, als de bijen doen; het gegons. Zie dommelen. Een mompelend geluid van zacht sprekende menschen heet ook het gedommel. In beide gevallen is het een klanknabootsend woord.