[Gedienstig]
GEDIENSTIG, bijv. n. en bijw., gedienstiger, gedienstigst. Genegen, om iemand eenen dienst te doen, dienstvaardig: hij heeft eene gedienstige vrouw. Men zegt ook, in eene beschaafde uitdrukking: dat is een gedienstig meisje, zij is niet al te kuisch. - Van hier gedienstigheid, gedienstiglijk.