[Gebroed]
GEBROED, z.n., o., des gebroeds, of van het gebroed; zonder meerv. Al de uitgebroeide kiekens uit een nest, ook het gebroedsel genaamd. In eenen overdragt. zin, wordt het gebroed zoowel als het gebroedsel, voor kwaadaardige menschen genomen: dat is een vuil gebroed. - Adderengebroedsel is, uit de bijbelvert., bekend.