Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Geblik] GEBLIK, z.n., o., des gebliks, of van het geblik; zonder meerv. De opslag der oogen. Van blikken. Vorige Volgende