laat. In Noordholland hoort men veel spreken: ik heb het zien - hoord, voor gezien - gehoord. In Groningen, Gelderland, en de meeste plaatsen in Friesland, zegt men altijd: ik heb het zien - lezen - hoord. Het komt, dus, in zoo ver overeen met het augmentum der Grieken, hetwelk de Joniers weglieten.
Dit voorzetsel dient ook, om nieuwe werkwoorden te vormen, als: gebeuren, gebieden, geduren, gelijken, gelieven, gelukken, genezen, gewennen, gewinnen enz. Dat, ook hier, de lettergreep ge niet tot den wortel des woords behoort, is kenlijk, naardemaal hunne enkelen nog meest in gebruik zijn, als: geduren, duren, gelaten, laten, getuigen, tuigen, gebreken, breken, gedenken, denken, enz.; of omdat zij, in sommige oorden van ons Vaderland, als niet zamengestelden uitgesproken worden, gelijk: gelooven, looven, gelukken, lukken, gebeuren, beuren; of, zonder dit voorzetsel, in aanverwante talen gebezigd worden, als: genieten is, bij Otfrid., niezan; geschieden is in het zweed. ske, ijsl. skedur, lapland. skiaddet; gemoeten is bij de Engel. to meet. Voords is, door de schielijke uitspraak, veroorzaakt, dat de g, somwijlen, zonder e geplaatst is, vooral dan, wanneer de eerste medeklinker zich gemakkelijk met de g liet verbinden, als gloeijen, voor geloeijen, gluren, voor geluren, glijden, voor gelijden, grillen, voor gerillen, grimmelen, voor gerimmelen, grinniken, voor gerinniken; zoo als nader, bij die woorden, zal
aangetoond worden.
Deze voorvoeging van ge voor nieuwe werkwoorden veroorzaakt, in de beteekenis, geene verandering, maar zij behoudt veelal de kragt van het enkele woord, als: gedogen, geraken, getuigen enz., welke, in den zin, weinig meer aanduiden, dan dogen, raken, tuigen. In andere gevallen ontvangen zulke werkwoorden eene andere beteekenis, en nemen hunne kragt aan van die naamwoorden, van welken zij eigenlijk gemaakt zijn. De volgende voorbeelden zullen het aantoonen. Van vallen, komt het geval, van hier gevallen; van zeggen, het gezeg, gezeggen; van hengen (hangen), het geheng, gehengen; lieven, het gelief, gelieven. Nu ontleenen de werkw. gevallen, gezeggen, gehengen, gelieven de beteekenis van hunne naamwoorden het geval enz, en verschillen eenigermate van de enkele werkw. vallen enz., schoon