[Fulp]
FULP, felp, z.n., o., des fulps, of van het fulp; zonder meerv. Fluweel, ook felp: een rok van blaauw fulp. Van hier het onverbuigbare bijv. naamw. fulpen, dat van fulp gemaakt is, bij de Dichters veel in gebruik. Ook wordt het gebezigd, om iemand aanteduiden, die zacht van aard is: zwijg, fulpe fiemelaar! A. Hartsen.