[Fransijn]
FRANSIJN, z.n., o., des fransijns, of van het fransijn; meerv. fransijnen. Perkament: om dat fransijn, dat was, als poppen in 't vuur te werpen. Hooft. De brief is op fransijn geschreven.
Middeleeuwsch lat. francenum, bij Kil. membrana francica. Waarschijnlijk van Fransch.