[Foreest]
FOREEST, z.n., o., van het foreest; meerv. foreesten. Een reeds eenigzins verouderd woord, in de beteekenis van bosch, of woud: doer foreesten ende doer woestinen. Seghel. Die borger der foreesten. J. de Deck. Ook is het voor regt, voorregt, gebruikelijk geweest, b.v. het regt van de jagt en visscherij.