[Foei]
FOEI, tusschenwerpsel, om zijn ongenoegen over - en zijnen afkeer van iets aanteduiden: foei, schaam u! foei, dat had ik niet gedacht! de Dekk. bezigt foeijen, voor foei zeggen.
Hoogd. pfuj, zweed. fi, deen. fij, fr. fi, eng. faugh, spaan. feu, ital. puh, lat. phij, gr. φεν. Het is de naturelijke uitdrukking van misnoegen en afkeer, die van zelf door eene enkele blazing gevormd, en daarom ook in alle talen gevonden wordt.