Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
geflikflooid. Vleijen, liefkozen: o! zij kan hare zuster zoo flikflooijen. Van hier flikflooijer, flikflooister, flikflooijerij. Het is zamengesteld van flikken, d.i. opschikken, en flooijen, hetzelfde als fleeuwen, fleemen, d.i. strijken, vleijen. Flikflooijen is derhalve zoo veel als glad strijkende opschikken, d.i. streelen en vleijen, even als men zegt pluimstrijken. |
|