[Flap]
FLAP, z.n., m., des flaps, of van den flap; meerv. flappen. Klanknabootsend woord, ontleend van het geluid, welk een klap, of slag, geeft: ik gaf hem eenen flap om de ooren. Ook wordt zeker werktuig, waarmede men de vliegen doodt, flap, vliegenflap, eng. flappe, bij Kil. flabbe, genoemd. Zamenstell.: flapkan, waarvan