[Fatsoen]
FATSOEN, z.n., o., des fatsoens, of van het fatsoen; meerv. fatsoenen. Van het fr. façon. De gedaante, of het maaksel eener kunstig gewerkte zaak: hij weet een goed fatsoen aan de kleederen te geven. Het fatsoen van het zilver kost veel. Figuurl., aanzienelijke geboorte en opvoeding: een man van fatsoen. Het