[Erkennen]
ERKENNEN, bedr. w., gelijkvl. Ik erkende, heb erkend. Weten en toestemmen, in de bijbeltaal: als sy erkennen een yeder sijne plage - op dat dit volk erkenne, dat gij enz. Verklaren voor hetgeen het is: zijne handteekening erkennen. Met voor: hij erkende hem voor zijnen Zoon - ik erken u voor eenen eerlijken man. Als zoodanig aannemen: hij heeft mij voor zijn kind erkend. Dankbaarheid betoonen: ik zal die weldaad altoos erkennen. Van hier erkenning, erkentelijk, dankbaar, erkentenis.