Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
pen, een vijandelijk schip, met dreggen enz. naar zich toehalen, om in hetzelve over te springen, en het te vermeesteren; een schip enteren. Men kwam zoo digt bij elkander, dat men konde enteren. Van hier entering. Zamenstell.: enterbijl, enterdreg, enterluik. Hoogd. entern, deen. entre, eng. enter. Adel. brengt het tot het fr. entrer, ingaan, en Tuinm. tot het lat. intrare, van dezelfde beteekenis. |
|