Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
Overdragtigl., opregt, ongeveinsd: de Heere bewaart de eenvoudigen. Bijbelvert. Dat gebrek aan verstand en doorzigt verraadt: hij is een eenvoudig mensch. Nederig, zedig: eene eenvoudige kleeding. Enkel, niet zamengesteld: een eenvoudig werktuig. God is een volmaakt eenvoudig wezen. Van hier eenvoudigheid, eenvoudiglijk. |
|