Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 575]
| |
opening, of door eene plaats: iemand het doorzigt, door eene plaats, belemmeren, benemen. Bezigtiging: iemand een boek ten doorzigt overgeven. Bevatting: ik heb geen doorzigt in deze zaak. Van hier doorzigtbaar, doorzigtbaarheid, doorzigtig, doorzigtigheid, doorzigtkunde. Doorzigt wordt ook vrouwl. gebezigd, even als inzigt, opzigt en uitzigt, bij Hooft, Vondel en anderen, vrouwlijk en onzijd. gebruikt worden. |
|