[Doortasten]
DOORTASTEN, onz. en bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. door en tasten. Scheidb. en onz.: ik tastte door, heb doorgetast. Door iets tasten, of grijpen. Ook aanhouden met tasten, en van hier de figuurlijke spreekwijs: het wordt tijd, om doortetasten, om de zaak met kragt voordtezetten - eindelijk moesten wij doortasten, met nadruk te werk gaan. Onscheidb. en bedr.: doortásten, ik doortastte, heb doortast. Van alle zijden betasten: hij doortastte zijne zakken. Figuurl., doorzoeken: doortast uwen boezem, en gij zult bevinden, dat enz.