[Doorstuiven]
DOORSTUIVEN, onz. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. door en stuiven: ik stoof door, heb doorgestoven. Doordringen, van stof, of stof gelijkende zaken, sprekende: het meel stuift door, door den zak, enz. Ook, van stof enz. doordrongen worden: de zolder stuift door. Van hier doorstuiving.