Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Doorlichten] DOORLICHTEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. door en lichten: ik lichtte door, heb doorgelicht. Door middel van een voorgehouden licht iemand door eene plaats leiden: de gang is donker, ik zal er u doorlichten. Vorige Volgende