Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 518]
| |
dingen denken niet, hebben geene met bewustheid verbondene begrippen. De mensch is een denkend wezen. In eene bepaaldere beteekenis, dat, wat men denkt, uitdrukken, of aan anderen mededeelen: hij denkt juist, grondig, enz. - In opzigt tot een bijzonder voorwerp: dat laat zich niet denken, kan niet gedacht worden, daarvan kan men geen begrip vormen. Wat zullen wij bij deze woorden denken? Ook met een voorzets.; aan wien denkt gij? - In het gemeene leven gebruikt men dit woord ook, als een middel, om de aandacht optewekken: denk eens, hoe het met mij moet gesteld wezen. Oneigenlijk, het daarvoor houden, gelooven: gij zoudt denken, dat ik u eene onwaarheid verhaalde. Dacht gij niet, dat hij reeds dood was? Wat denkt gij van de zaak? Vermoeden: ik heb gedacht, dat het zoo zoude geschieden. Oordeelen: leer, in het toekomstige, beter van mij denken. Zich herinneren: ik denk met vermaak aan de verloopene jaren. Hij zal het ontkennen, denk aan mij, herinner u, dat ik het u gezegd heb. Nadenken, overleggen: wij moeten op middelen bedacht zijn, om enz. Op zijn voordeel denken: hij denkt alleen maar om zich zelven. Zich de gevolgen eener zaak als tegenwoordig voorstellen: de roekelooze ziet slechts op het tegenwoordige, maar de wijze denkt verder. Den grond der dingen onderzoeken: een denkende kop. Acht geven, acht slaan: om zijne zaken denken. Zich eene zaak als waarschijnlijk voorstellen: ik denk, met hem zeer gelukkig te leven. Voornemens zijn: ik denk, morgen bij u te komen. Denken en handelen tevens: hij denkt goed, slecht, enz. Zoo edel denkt mijn vriend. Van hier denker, voor iemand, die gewoon is, over alles te denken, en den grond der dingen te onderzoeken - denkwijs, voor iemands gansche tot heblijkheid geworden wijs, niet alleen, van denken, maar ook van handelen: hij heeft daarmede eene voortreflijke denkwijs aan den dag gelegd. Denken, hoogd. denken, bij Kero denchen, Ottfr. thenken, Ulphil. thagkjan, angels. thencan, dincan, eng. to think, zweed. taenka. |
|