[Cijfer]
CIJFER, z.n., o., des cijfers, of van het cijfer; meerv. cijfers. Cijferletter, getalletter, van het middeleeuwsch lat. cifera, of van het hebr. םָפַר, tellen, rekenen. Ook voor verborgen schrift, welk zonder den sleutel niet kan gelezen worden: een brief in cijfer geschreven. Van hier cijferboek, cijfergetal, cijferkunst, telkunst, cijferlet-