[Bolwerk]
BOLWERK, z.n., o., des bolwerks, of van het bolwerk; meerv. bolwerken. Zekere sterkte: het geschut is op het bolwerk gebragt. Ook overdragt, voor beschutsel, bescherming: dat was hem een bolwerk in zijn ongeval.
Ten Kate leidt dit woord van bol, voor het hoofd, en werk af, zoo dat bolwerk, eigenlijk, een hoofdwerk van bescherming is.