[Bolster]
BOLSTER, z.n., m., des bolsters, of van den bolster; meerv. bolsters. De groene bast van noten: de noten uit den bolster doen. De schel van koorngewassen, anders kaf genoemd. En, daar weleer, gelijk nog bij de arme lieden plaats heeft, de bedden, kussens en dekens met dien bolster, of zulk kaf, gevuld werden, zoo is van daar de spreekwijs bed en bulster ontstaan.