Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Bleeten] BLEETEN, onz. w., gelijkvl. Ik bleette, heb gebleet. In het gr. βληχασθαι. Zie blaten. Vorige Volgende