Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 409] [p. 409] [Bijsmelten] BIJSMELTEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. bij en smelten: ik smolt bij, heb bijgesmolten. Het eene bij het andere smelten. Vorige Volgende