Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 408]
| |
voorz. bij en schikken: ik schikte bij, heb bijgeschikt. Het eene bij het andere schikken. In den gemeenen spreektrant wordt het ook, somwijlen, als onz. gebezigd, voor: zittende naderen, zich bijschuiven: schik nog wat bij. |
|