[Bezadigd]
BEZADIGD, bijv. naamw. en bijw., zijnde het verled. deelw. van bezadigen. Bezadigder, bezadigst. Bescheiden, zachtmoedig: een bezadigd man - hij gedroeg zich altoos zeer bezadigd. In de schael van een bezadight oordeel. Vond. Van hier ook bezadigdheid.