Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 391] [p. 391] [Bewimpelen] BEWIMPELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en wimpelen: ik bewimpelde, heb bewimpeld. Verbloemen, bedekken: eene zaak bewimpelen. Van hier ook bewimpeling. Vorige Volgende